In het dagelijks leven krijgen mensen heel wat zintuiglijke informatie (prikkels) te verwerken. Deze informatie komt via onze zintuigen samen in het zenuwstelsel en wordt zo verwerkt dat iemand adequaat kan reageren op zijn omgeving. Mensen met autisme of een verstandelijke beperking hebben vaak problemen in hun prikkelverwerking (sensorische informatieverwerking). Dit zorgt ervoor dat ze soms vreemd of anders reageren op hun omgeving. Daarnaast heeft prikkelverwerking gevolgen voor hun alertheid.
Veel mensen zullen er niet bij stil staan hoeveel prikkels ze dagelijks te verwerken krijgen. Je zou er gek van worden als je alles gewaar zou worden wat je zintuigen registreren. Daarom bepalen specifieke hersengebieden welke prikkels ze doorlaten tot de hersenschors en welke prikkels niet. In het boek “wiebelen en friemelen in de klas” wordt dit de portier genoemd.
De portier wordt gevormd door drie hersenstructuren: De eerste is de formatio reticularis (FR), wat netvormige structuur betekent. Deze hersenstructuur speelt een belangrijke rol in het regelen van de alertheid. Als de prikkels de FR zijn gepasseerd, dan komen ze bij de thalamus. Dit is een soort doorgeefstation die bepaalt welke prikkels belangrijk genoeg zijn om doorgegeven te worden. Vanuit de thalamus worden prikkels doorgegeven aan de hersenschors. Ook het neurohormonale systeem speelt een rol bij de prikkelverwerking.
De spreekwoordelijke portier heeft een aantal stempels (richtlijnen) nodig op basis waarvan hij beslissen of een prikkel wordt doorgelaten of niet. In het boek Wiebelen en friemelen in de klas worden vier typen prikkels onderscheiden:
Als de spreekwoordelijke portier zijn werk goed doet, dan kunnen mensen goed functioneren. De belangrijke, interessante en nuttige prikkels worden doorgelaten en de saaie prikkels worden buiten gelaten.
Bij sommige mensen hanteert de portier een te streng deurbeleid. Te veel prikkels worden gezien als saai en worden niet doorgegeven. Deze mensen zijn onderprikkeld en reageren onvoldoende op hun omgeving. Ze krijgen onvoldoende prikkels binnen om “wakker” te worden en te blijven.
Bij weer andere mensen zet de portier de deur bij wijzen van spreken wagenwijd open. Te veel prikkels worden gezien als belangrijk en worden met veel tamtam doorgeven aan de hersenschors. Deze mensen zijn overprikkeld en worden overspoeld door sensorische informatie. Ze kunnen soms heftig reageren op een voor andere mensen onschuldige prikkel, zoals een aanraking.
Het deurbeleid van de portier in het brein is niet altijd constant. Als je bijvoorbeeld slecht hebt geslapen of niet goed in je vel zit, kan de portier de prikkels verkeerd labelen waardoor er bijvoorbeeld meer prikkels binnenkomen dan anders.
Onder- en overprikkeling heeft ook invloed op je alertheid. Als je te weinig prikkels binnenkrijgt, ben je minder alert (sloom). Als je overprikkeld bent, dan ben je te alert (te druk). In beide gevallen is het moeilijk om aandacht te hebben voor nieuwe informatie. Dit heb je bijvoorbeeld nodig om te kunnen leren in de klas.
Soms is het lastig te zien of een persoon onderprikkeld is of juist overprikkeld. Zo kan een kind bijvoorbeeld rustig zijn omdat het te weinig prikkels heeft of omdat het demping zoekt vanwege overprikkeling. Een kind kan druk zijn omdat het overprikkeld is of omdat prikkels zoekt om weer alert te worden.
Door goed naar de volwassene of het kind te kijken kun je achterhalen of er sprake is van onder- of overprikkeling. Er zijn vier punten waar je op kunt letten: de ogen, de spierspanning, de ademhaling, en emoties. Bijvoorbeeld een hyperactieve persoon die onderprikkeld is, heeft een ontspannen buikademhaling, terwijl een overprikkeld persoon een gespannen borstademhaling heeft (op blz. 47 en 48 van het boek Wiebelen en friemelen in de klas staan twee schema’s met de signalen waar je op kunt letten om onder- of overprikkeling te herkennen).
Kinderen en volwassenen met prikkelverwerkingsproblemen hebben vaak hun eigen strategie om weer rustig of juist alert te worden. Zo is het niet erg effectief om tegen een onderprikkeld kind te zeggen dat het stil moet zitten op zijn stoel. Het kind wordt dan bijvoorbeeld te sloom om te leren. Als het zelfregulerende gedrag niet storend is voor anderen, hoef je niets aan dit gedrag te doen. Er zijn een aantal globale ondersteunende acties die je zou kunnen ondernemen:
FORTIOR organiseert in samenwerking met Monique Thoonsen een online training over “Onder- en overprikkeling bij mensen met een verstandelijke beperking” Hier vind je meer informatie over deze training.
Thoonsen, M. Lamp, C. (2015) Wiebelen en friemelen in de klas. Over de invloed van zintuiglijke prikkelverwerking op leren. Uitgeverij Pica lees meer over dit boek>>
Anneke Groot. (2015). Houvast. Contactgericht spelen en leren met kinderen in het autistisch spectrum. Amsterdam: uitgeverij SWP.