In 2014 interviewde FORTIOR Hilde Zevenbergen. Zij is orthopedagoog en werkte enkele jaren geleden in een woonvoorziening voor cliënten met een complexe zorgvraag. Uit die periode beschrijft Hilde een casus, namelijk het verhaal van Albert: een man met ernstig probleemgedrag. Door aan te sluiten bij het emotionele ontwikkelingsniveau van Albert verminderde zijn probleemgedrag. Daarnaast groeide Albert in zijn emotionele ontwikkeling. Omdat FORTIOR de casus van Hilde zo ontzettend waardevol en actueel vindt, delen we deze opnieuw.
Albert is een volwassen man. Hij heeft een ernstige verstandelijke beperking en daarnaast autisme. Toen Hilde bij deze cliënt betrokken raakte zaten de begeleiders met hun handen in het haar. Albert had drie tot vier keer per dag heftige woedeaanvallen. Op zulke momenten pakten de begeleiders Albert vast en zetten hem op zijn kamer met de deur op slot. Zijn kamer was zo ingericht dat Albert niets kapot kon maken en ook niet met dingen kon smijten. Als Albert op zijn kamer werd gezet raasde hij daar uit tot hij van uitputting stopte.
Het voelde voor begeleiders niet goed om Albert alleen in zijn kamer te laten op het moment dat hij een woedeaanval had. Enkele begeleiders besloten dat ze bij hem wilden blijven en ze hielden hem zo vast dat hij zich zelf en anderen niet kon beschadigen. Ze probeerden hem gerust te stellen. Hilde kende het niveau van zijn emotionele ontwikkeling en bevestigde het idee van de begeleiders om Albert niet in de steek te laten tijdens een woedeaanval.
Albert zat namelijk op dat moment in de eerste fase van de emotionele ontwikkeling. Deze fase is te vergelijken met die van een baby die net op de wereld komt. Voor hele jonge kinderen is het lastig om zelf prikkels te reguleren. Ze moeten nog wennen aan het leven buiten de baarmoeder en aan hun eigen lichaamsgevoel. Baby’s zijn afhankelijk van hun verzorgers en hebben een symbiotische relatie met hen. Dit gold ook voor Albert. Hij werd gedreven door impulsen. Bij onverwachte prikkels schoot hij in de stress en kreeg hij een woedeaanval. Hij kon bijvoorbeeld auto’s beschadigen omdat ze in de weg stonden. Dit moet niet gezien worden als doelbewust afreageren maar meer als een primaire (stress)reactie. Albert kon nog geen onderscheid maken tussen zichzelf en een ander. Daardoor richtte hij zijn woede niet op de persoon die stress veroorzaakte maar op zichzelf. Hij beet dan in zijn eigen handen, gromde en sloeg op zijn hoofd.
Voor mensen met een zeer laag emotioneel ontwikkelingsniveau is nabijheid heel belangrijk. Bij een woedeaanval heeft Albert kalmering nodig. Juist het gevoel van: “Kom maar bij me, het is goed”.
Door de grotere nabijheid van begeleiders begonnen de frequentie en duur van zijn woedeaanvallen af te nemen. Na ongeveer 9 maanden zagen de begeleiders dat Albert zich ging hechten aan de personen die altijd bij hem bleven tijdens een woedeaanval. Hij ging deze begeleiders opzoeken als hij het moeilijk had en ontlaadde zich bij hen. Nu Albert zich gesteund voelde, had hij ook minder de neiging om weg te lopen uit de woonvoorziening. Dit betekende dat Albert, zonder dat daar op aan gestuurd was, naar een volgende fase in zijn emotionele ontwikkeling was gegaan, namelijk de hechtingsfase. Op de universiteit had Hilde altijd geleerd dat hechting, als een kind eenmaal onveilig gehecht was, op latere leeftijd niet meer tot stand zou kunnen komen. Uit deze casus maar ook uit onderzoek – van onder andere Paula Sterkenburg – blijkt dat hechting ook op latere leeftijd kan ontstaan.
Nu Albert gedrag liet zien dat bij de hechtingsfase hoort, werd het doel voor alle begeleiders om een vertrouwensband met Albert op te bouwen. Dat lukte steeds vaker en steeds sneller.
Na een aantal jaren ging Albert met zijn woongroep verhuizen naar een betere woonplek. Albert was heel blij met zijn nieuwe kamer. Op een dag zagen de begeleiders dat Albert het huis uit liep en bij het tuinhekje bleef staan. Vervolgens liep hij weer terug naar het huis. Een paar dagen later liep Albert naar de woonvoorziening aan de overkant van de straat om daar eens een kijkje te nemen. Vervolgens kwam hij weer terug naar zijn eigen huis. Hiermee liet Albert gedrag zien uit de derde fase van de emotionele ontwikkeling. In deze fase gaat een mens zijn eigen “ik” ontwikkelen. Met een veilige, vertrouwde begeleider in de buurt durfde Albert de wereld om zich heen te gaan ontdekken.
Door steeds aan te sluiten bij de emotionele behoeften van Albert groeide hij dus in zijn emotionele ontwikkeling. Terwijl dit in eerste instantie niet de opzet was. Bij mensen die zo ernstig verstandelijk beperkt zijn als Albert, zie je dat ze de lagere fasen in de emotionele ontwikkeling nooit helemaal achter zich laten. Dit betekent dat begeleiders per moment moeten kijken wat Albert nodig heeft en wat hij aankan. Op bepaalde momenten heeft Albert regulering van prikkels nodig (fase 1), op andere momenten zoekt hij juist een hechtingsfiguur (fase 2) en op weer andere momenten kan hij meer worden losgelaten zodat hij zelf de wereld kan ontdekken (fase 3).
De begeleiders en de familie van Albert zijn heel blij met de ontwikkeling die Albert heeft doorgemaakt. In het hele proces hebben de orthopedagoog Hilde en het team van begeleiders intensief samengewerkt. Het was een gezamenlijke ontdekkingstocht. In teambesprekingen spraken de begeleiders over hun ervaringen met Albert. Hilde kon hen de theoretische achtergrond hiervan vertellen. Vervolgens kon de begeleidingsstijl nog beter op Albert worden afgestemd. Deze aanpak maakte dat er methodisch aan emotionele ontwikkeling is gewerkt.
Uit de casus van Albert blijkt hoe belangrijk het is dat de orthopedagoog en het team van begeleiders met elkaar samenwerken. Ook laat deze casus zien dat het aansluiten bij het emotionele ontwikkelingsniveau van de cliënt soms voldoende is om de cliënt te laten groeien in zijn emotionele ontwikkeling.
FORTIOR is gespecialiseerd in het organiseren van trainingen voor professionals die werken met mensen met een verstandelijke beperking. Bekijk hier ons volledige aanbod