Mensen met een verstandelijke beperking gebruiken ongeveer drie tot vier keer vaker psychofarmaca dan mensen zonder beperking. Mensen die naast hun verstandelijke beperking autisme hebben, worden het meest met medicijnen behandeld. Alle soorten psychofarmaca worden voorgeschreven.
Nu hebben mensen met een verstandelijke beperking ook een aanzienlijk grotere kans op psychiatrische stoornissen en probleemgedrag dan mensen zonder beperking. Dus vanuit deze invalshoek bekeken is het relatief grote gebruik heel verklaarbaar en begrijpelijk. Verwanten en professionals willen de cliënten graag helpen door klachten te verminderen en lijden te verlichten. Maar lukt dat ook met psychofarmaca? Is er een andere manier om met gedragsproblemen om te gaan?
Psychofarmaca zijn voor specifieke psychiatrische stoornissen ontwikkeld zoals voor psychosen (antipsychotica) en depressies (antidepressiva). Bij welomschreven psychiatrische stoornissen kunnen psychofarmaca heel heilzaam werken. Ze worden dan op grond van de juiste diagnose op de juiste manier worden ingezet.
Heel vaak echter worden psychofarmaca, vooral antipsychotica, voorgeschreven voor klachten, waarvoor ze niet ontwikkeld zijn. Dit is het zogenaamde off-label gebruik. Došen (2014) schrijft, dat het off-label voorschrijven van psychofarmaca bij 40 tot 60% van de gevallen, waarin psychofarmaca werden ingezet, voorkomt. De Kuijper (2013) vond dat 77% van de antipsychoticagebruikers, die ze onderzocht heeft, de medicatie heeft gekregen buiten de “geregistreerde psychiatrische indicatie” om. Van deze mensen kregen 58% de antipsychotica voor gedragsproblemen. Van de rest stond de reden voor het voorschrijven niet vermeld in het dossier. Er wordt dan gezegd dat het om gedragsbeïnvloedende medicatie gaat. Op deze manier willen de artsen gedragsproblemen als agressie, zelfverwondend gedrag, hyperactiviteit, enzovoorts “behandelen”. De effectiviteit van antipsychotica voor de behandeling van gedragsproblemen is echter niet wetenschappelijk aangetoond.
G de Kuijper wijst in haar opiniestuk in het maartnummer van NTZ op een ander onderbelicht aspect van het gebruik van psychofarmaca, namelijk vrijheidsbeperking. Zij noemt dit “farmacologische inperking” (de vertaling van “chemical restraint”). Hiervan is sprake als de medicatie van invloed is op het gedrag of de bewegingsvrijheid van de cliënt en indien de medicatie niet wordt toegediend voor de behandeling van een psychische stoornis of overeenkomstig de geldende professionele richtlijnen” (Artikel 2 lid2a, wet zorg en dwang, geciteerd door G. de Kuijper, 2014).
Omdat de inzet van psychofarmaca op onjuiste gronden gebeurt, moet het gebruik er van als vrijheidsbeperking gezien worden en dus als ongewenst. Het gebruik is hooguit te rechtvaardigen in het geval van crisis of als laatste (red)middel.
Niet onbelangrijk is, dat door middel van onderzoek is aangetoond, dat psychofarmaca en met name antipsychotica nadelig is voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van gebruikers. Bijvoorbeeld door een recent, bekroond onderzoek van twee artsen naar het nadelig gevolg van antipsychotica: gebruik van antipsychotica leidde bij 6 tot 9 procent van de 127 onderzochte mensen tot een afwijking op het ECG (electrocardiogram).
De Kuijper zelf heeft in haar promotieonderzoek aangetoond, dat langdurig gebruik van psychofarmaca schadelijk is voor de fysieke en geestelijke gezondheid van cliënten. Gelukkig kan de inname van de antipsychotica in korte tijd worden beëindigd zonder dat gedragsproblemen toenemen en met positief effect op de gezondheid.
Van psychofarmaca is niet aangetoond, dat ze effectief zijn voor het oplossen van gedragsproblemen. Wel is aangetoond, dat ze nadelig zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van mensen met een beperking en dat ze zijn ongewenst uit oogpunt van vrijheidsbeperking. Ze moeten dus met grote voorzichtigheid worden ingezet, als het niet om gediagnosticeerde psychiatrische stoornissen gaat.
Aansluitend bij de conclusie: het is noodzakelijk goed onderzoek te doen naar psychiatrische stoornissen en gedragsproblemen. Maar wat is goed, als we naar het gewenste eindresultaat kijken van het onderzoekstraject? Onderzoekers willen graag een totaalbeeld van de persoon in kwestie hebben. Dat kan met een onderzoeksmethode die niet alleen gegevens verzamelt op een geobjectiveerde manier (met testen en observatielijsten), maar ook kijkt naar de innerlijke beleving van de persoon. Met de kennis over de beleving van die persoon kan de onderzoeker beter begrijpen en verklaren wat er zich bij die persoon afspeelt. Deze methode leidt tot een integratieve diagnose. Op grond van die diagnose kan een integratieve ondersteuning of behandeling worden gestart.
Deze onderzoeksmethode kan gekoppeld worden aan een model voor emotionele ontwikkeling. De toepassing van dit model biedt de mogelijkheid om in de integratieve diagnose ook het emotionele niveau van de cliënt mee te nemen. Het belang hiervan wordt geïllustreerd door Duits onderzoek bij 203 volwassenen met een verstandelijke beperking. Uit dit onderzoek is gebleken, dat het emotionele ontwikkelingsniveau de meest belangrijke voorspeller is van probleemgedrag en zelfverwondend gedrag.
Door het bepalen van het emotionele niveau kan de onderzoeker tevens de basale emotionele behoeften van de persoon achterhalen. De behandeling kan vervolgens specifieker afgestemd worden op de basale emotionele behoeften van de persoon om wie het gaat. Het emotionele ontwikkelingsmodel specificeert bovendien het type emotionele ontwikkelingsstoornis dat samenhangt met het emotionele niveau van de persoon. In de behandeling kan dus ook met de aanwezigheid van emotionele stoornissen rekening worden gehouden.
“Good practice” laat zien, dat met een behandeling die rekening houdt met de emotionele behoeften van de cliënt mooie resultaten te boeken zijn. De resultaten van de deelnemers aan de masterclasses Integratieve diagnostiek en behandeling zijn hier een voorbeeld van (Lees meer over het model emotionele ontwikkeling en de integratieve diagnostiek bij Došen, 2014, hoofdstuk 4, 5 en 6.)
Van belang is ook om de bejegening van de cliënt in de gaten te houden: gedragsproblemen zetten de sociale omgeving van de cliënt onder druk. Dit kan dan bij de mensen om de cliënt heen tot handelingsverlegenheid leiden en tot beheersmatige pogingen om de situatie weer onder controle te krijgen. In deze situatie ligt de neiging om medicatie in te zetten voor de hand. Effectiever is echter om juist in moeilijke situaties de relatie met de cliënt zo goed mogelijk te houden en extra werk te maken van het contact met de cliënt. Door zo te handelen kunnen belangrijke personen de cliënt juist tot steun zijn.
FORTIOR is gespecialiseerd in het organiseren van trainingen voor professionals die werken met mensen met een verstandelijke beperking. Bekijk hier ons volledige aanbod
Bron
Dekker, G. de. (2013). Aspects of long-term use of antipsychotic drugs on an off-label base in individuals with intellectual disability. Auteur (proefschrift RUG).
Dekker, G. de. (2014). Farmacologische inperking. NTZ, 40/2, 172-180.
Došen, A. (2014). Psychische stoornissen, probleemgedrag en verstandelijke beperking. Een integratieve benadering bij kinderen en volwassenen. Assen, Van Gorcum (5e herziene druk) ISBN 9789023252504.
NVAVG.(2007). Voorschrijven van psychofarmaca bij mensen met een verstandelijke beperking.
Sappok, T. et al. (2013). Emotional Development in Adults with Autism and Intellectual Disabilities: A Retrospective, Clinical Analysis. PLOS ONE; Volume 8, issue 9, 1-13. https://www.plosone.org/article/info%3Adoi%2F10.1371%2Fjournal.pone.0074036;jsessionid=0B32AC4336EC0D538ADA7B4BED9F418D